10 vragen aan Gert te Lintelo
Gert te Lintelo begon zijn journalistieke loopbaan veertig jaar geleden als freelancer bij het toenmalige Weekblad MOTOR. Andere opdrachtgevers volgden, met de nadruk op de auto- en motorwereld. Hij was jarenlang hoofdredacteur van Automobiel Klassiek en stond onder meer aan de wieg van Klassiek & Techniek en Youngtimer Magazine. Tegenwoordig doet Gert het iets rustiger aan als freelance medewerker van onder meer AMT en Kunstkrant.nl. Klassiekers en youngtimers hebben de voorkeur, maar deze automobiele veelvraat is ook niet bang voor af en toe een eigentijds zijstapje.
Wat was je eerste auto?
Eigenlijk moet ik deze vraag in twee fases beantwoorden. Mijn eerste auto was eigenlijk niet écht mijn eerste. Het was de gezinswagen, al was ik de enige die erin reed omdat mijn vader nog geen rijbewijs had en daar ook geen haast mee maakte. Het was een witte Fiat 600D uit 1964. Ik was er apetrots op, al had ik eigenlijk liever een Mini gehad. Die kwam een maand of vier later en had (iets) meer ruimte voor mijn zussen en broertje. De betere prestaties waren ook welkom, want mijn vader moest nog wel eens kennissen bezoeken die ver bij ons vandaan woonden en iets meer snelheid was dan wel zo fijn.
Mijn eerste volledig zelf betaalde auto was een Triumph Herald 13/60, zes jaar oud en voor 2.400 gulden uit de showroom van een VW-dealer weggereden. Daarmee ging een droom in vervulling die dateerde uit mijn HBS-tijd. De wiskundelerares – ik vond haar niet aardig en zij mij niet – reed in een groene Herald 12/50 Skylight, precies zoals op de folder. Tijdens tussenuren en pauzes kon ik mijn ogen niet van die auto afhouden. Ik heb uiteindelijk een hele reeks Heralds en Vitesses gehad, waaronder een 2-Litre Mk 2 die van Hans Wiegel was geweest. Die auto bestaat nog steeds.
Welke auto’s heb je nu?
Laat ik maar met de kleinste beginnen, een Fiat Panda uit 1991. Ontzettend praktisch met zijn ‘vierkante’ interieur en neerklapbare achterbank. Bovendien vind je er in de stad altijd wel een parkeerplek voor, bij wijze van spreken in een fietsenstalling. Sinds een jaar of zeven ben ik verslingerd aan de Lancia K Coupé, in mijn geval een 2.4 20V. Het is een heerlijke reisauto die de traditie van de luxueuze Lancia coupés uit de jaren vijftig en zestig voortzet. Mijn eerste kocht ik met 320.000 km op de klok. Het ding reed als nieuw (mede door de goede zorgen van K-specialist Leo Arendsen). Vier jaar geleden heb ik ‘m verruild voor een exemplaar uit Italië, donkerblauw met een beige leren interieur, met 135.000 km op de teller. Daar zijn er inmiddels 40.000 bij gekomen.
Verder heb ik al veertien jaar een rode Alfa Romeo Spider type 3 uit 1989. Die wil ik verkopen; ik rij veel te weinig mee, bij goed weer redelijk stap ik net zo lief op de motor. Verder rij ik graag in de Alfa 156 SW 1.8 TS van mijn vrouw, nog altijd een heerlijke ‘rijdersauto’.
Welke muziek luister je het meeste in de auto?
In de Lancia luister ik regelmatig naar NPO Radio 4, op de een of andere manier past klassieke muziek heel goed bij die auto. Verder hou ik van sommige jazz, blues en ‘americana’. Meestal luister ik lekker ouderwets vanaf een CD, met de kanttekening dat de Lancia mijn enige auto is met een CD-speler. Er zit een DAB-Pioneer-apparaat in, de bediening is zonder handleiding niet te doorgronden. Na het overzetten in mij tweede K lukte het zelfs een audiospecialist niet om het ding te koppelen met mijn iPhone – jammer vanwege Spotify.
In de Spider komt de minstens 30 jaar oude radio niet boven het geluid van de motor en de wind uit. Hindert niks, open rijden met harde muziek vind ik iets voor tokkies. De Panda heeft een prehistorisch Philips-radiootje, maar daar komt nog wel enigszins te determineren geluid uit. Ik ben al een hele tijd van plan nieuwe speakers in de boxjes te zetten, dat zou al een heel stuk helpen denk ik.
Wat is je favoriete weg of route om te rijden?
Ik heb een hekel aan de snelweg, maar soms kan het niet anders. Rijden in de bergen vind ik het mooist. Vorig jaar nog de Sint Gotthardpas, wat mooi, net als enkele jaren geleden de Stelvio. Ik herinner me ook de oude kustroute van Nice naar Genua, uniek. Leuke stuurwegen zijn in Nederland zeldzaam, maar ik geniet wel van dijkwegen met mooie vergezichten. Daar gedraag ik me trouwens heel netjes, ook als ik op de motor ben.
Wat is de leukste herinnering die je hebt aan een auto of autorijden?
Een nachtelijke zomerse rit in een Morgan 4/4 over een lange provinciale weg met veel bomen, alsof je door een groene tunnel ging. Ik heb jarenlang een Morgan willen hebben, maar het is er nooit van gekomen. London-Brighton meemaken op (en heuvelopwaarts duwend erachter…) een De Dion Bouton uit 1903 in 1989 (hieronder een latere foto van Peter Trimming) was ook een onvergetelijke ervaring. En dan al die bijzondere auto’s die ik mocht rijden voor artikelen, zoals een Bentley 4½ Litre Sports uit 1928, een Bugatti 35 en een Mercedes-Benz 300SL ‘Gullwing’. Daarmee mocht ik met een collega een hele dag tekeer gaan, alsof het ‘gewoon’ een moderne testauto was, onvergetelijk!
Ging alles altijd goed of heb je ook wel eens een enorme blunder begaan?
O jee, dit zou een boek kunnen worden! In 1970 was ik met drie studievrienden van de kunstacademie (ik ben opgeleid tot tekenleraar) naar de destijds spraakmakende tentoonstelling van Edward Kienholz in het Stedelijk Museum in Amsterdam geweest. We reden bij het museum weg toen ik in het vooronder van mijn Mini een knak hoorde en opeens meer stuurspeling had. Amsterdam uitrijdend wederom een knak en nog meer vrije slag. Op het toenmalige klaverblad Oudenrijn aangekomen een derde knak, waarna het stuur ongeveer een halve draai maakte, alvorens de wielen meebewogen.
Bij Arnhem, destijds bijna de thuisbasis, wederom een knak en een stuur dat bijna een volle draai maakte voor de wielen meekwamen… De stuurkolomverlager, bij Mini’s in rallytrim destijds een must, bleek de boosdoener te zijn. Daardoor wrong het in het stuurhuis. Voor zo’n verlager moest het stuurhuis worden verdraaid. Dat was bij mijn auto niet gebeurd, met als resultaat ernstig tandverlies bij de tandheugel. Nu zou ik die Mini de eerste knak al hebben geparkeerd, maar in tijden van jeugdige overmoed…
Minder gevaarlijk, maar wel irritant voor mijn medepassagiers was vroeger mijn neiging om het tanken tot de laatste kwartliter uit te stellen. Dat ging regelmatig mis, zodat mijn destijds nog jonge kinderen bij vertrek altijd vroegen of we wel genoeg benzine hadden. We hebben meerdere keren langs snelwegen en door weilanden gelopen met een tankje. Inmiddels heb ik mijn leven gebeterd.
Noot van de redactie: één van ‘die jongere kinderen’ was dus Carlo. Had hij destijds een stappenteller gehad dan was zijn gemiddelde nu, na jaren te weinig bewegen, nog altijd bovengemiddeld. Maar inderdaad: de laatste jaren is er geen bewijs meer van ‘leegstand’. Overigens kan ook Carlo een boek schrijven over zijn herinneringen van toen, maar daarvoor moet eerst even toestemming aan Gert worden gevraagd...
Heb je vrede met de Nederlandse maximumsnelheid of mag het wel een paar tandjes hoger?
Hoewel ik het af en toe best leuk vind om een beetje gas te geven, kan ik prima leven met de honderd. Ik vind dat het rijden op de snelweg daardoor veel relaxter is geworden en ben nog steeds op tijd op mijn afspraken, hoewel ik niet vroeger vertrek. Honderd of honderddertig op een recht eind, dat maakt qua lol toch niks uit? Nee, dan liever zo’n opdringerige zenuwlijder op een snelwegafrit in de binnenspiegel van de Panda kleiner zien worden, daar krijg ik wel een grijns van op mijn gezicht.
Je hebt de laatste 5 liter benzine tot je beschikking, wat doe je ermee?
Die giet ik (met wat tweetaktolie erbij) in de tank van mijn Kreidler brommer en zoek in de Achterhoek de weggetjes op die ik in mijn jeugd reed op een minder rappe bromfiets. Een mooie gelegenheid om na te denken over mijn jeugddromen en wat ervan terecht is gekomen. Jarenlang vond ik als enthousiast motorrijder een brommer een beetje beneden mijn niveau, maar tegenwoordig kan ik ook bij 55-60 km/u genieten van het rijden en de omgeving. Omdat mijn andere vervoermiddelen niet in de verste verte de 1 op 35 halen, geeft die Kreidler mij het meeste rijplezier van die laatste vijf liter.
Je krijgt een miljoen, wat koop je er voor een auto(‘s) voor?
O jee, dan kan ik een parkeergarage gaan vullen. Een Porsche 911 Coupé is voor mij de ultieme sportwagen; geef me een mooie ‘smalle’ 997 en ik heb de perfecte auto voor dagelijks gebruik. Aanschaf nummer twee is een Lancia Aurelia B20 GT, wat mij betreft de mooiste auto aller tijden. Ik geloof dat ik nog steeds dik acht ton over heb en noem dan even voor de vuist weg een Lancia Flaminia Coupé 3B Pininfarina, een Appia serie 2 berlina, een Alfa Giulia Super, een BMW E28 M5, een late Volvo 240, een Land Rover 109, een Citroën DS 21 Pallas, een Deux Chevaux van pakweg 1975, een Mercedes-Benz /8 (vooral geen diesel) en een Peugeot 404 Berline, met de langwerpige snelheidsmeter graag.
O ja, een Porsche 356 C Coupé mag ook niet ontbreken, met als een Kever van 1963 of ’64. En schrik niet, een Daf 33, omdat ik het een schatje vind en er leuke herinneringen aan heb. Ik rond het wensdenken af met een Triumph Herald 12/50 Skylight, die is altijd in mijn hoofd blijven hangen. Over besteding van de nog resterende tonnen wil ik nog even nadenken, want ik ben er zeker nog een paar vergeten.
Wat is je Guilty Pleasure op autogebied?
Guilty pleasure, officieel schijnt dat een pleziertje te zijn waarvoor je je een beetje schaamt. Schamen vind ik zwaar overdreven bij mijn ‘stille liefde’ voor klassieke Amerikanen, maar toch kijken sommigen vreemd op wanneer je vertelt dat je daar ook iets mee hebt. De meeste vind ik echter veel te groot voor Nederland. In The States zijn de wegen en parkeerplaatsen veel ruimer, daar kun je met zo’n kolos uit de voeten. Een voorkeur? De ronde vormen van de vroege jaren dertig tot midden jaren vijftig vind ik prachtig. De Studebaker-ontwerpen van Raymond Loewy vind ik subliem, alleen de Avanti vind ik maar een raar ding. In de vroege jaren zestig wordt het bij vrijwel alle Amerikaanse merken heel geleidelijk weer strakker.
Als ‘guilty pleasure’ (zonder schaamte…) kies ik voor een Chevrolet Caprice Classic Sedan van de derde generatie, geïntroduceerd en 1977 en in 1990 opgevolgd door een ronder model. Ik werkte in de late jaren tachtig nog part time in het onderwijs toen een collega er eentje te koop had. De auto was van zijn overleden vader geweest, die in tien jaar maar 60.000 km op de klok had gezet. Ik heb er een half uur in gereden. Het stuurgedrag was ehhh… even wennen, maar ik was diep onder de indruk van de sfeer en het comfort. Bijna vijf-en-een-halve meter auto voor de deur was echter niet realistisch. Ik heb naderhand nog vaak aan die auto gedacht als een gemiste kans, aan de prijs lag het in ieder geval niet.